Referentiekader naamgeving Watermanagement Locaties

Referentiekader naamgeving Watermanagement Locaties[bewerken]

Voor één locatiecode binnen de systemen voor watermanagement werden verschillende codes gebruikt. Omdat meerdere codes dezelfde locatiedefinitie hebben staat dit automatische verwerking in de weg en moeten koppelingen(mappingen) worden gemaakt en onderhouden.

Dezelfde locatiedefinitie van bijvoorbeeld Hoek van Holland wordt met de locatie codes HOEK, HOEKVANHOLLAND, HOEKVHLD, HVH25, HVH45, HVH90 aangeduid. Iedere afnemer van Watermanagement (WM) data moet daarom zelf een koppeling maken wanneer de data in samenhang wordt bekeken.

Gebruikers en beheerders van LMW (metingen), Matroos (verwachtingen) en de Advies- distributielaag/Donar/Waterinfo (archief en verwachtingen) constateerden dat het koppelen van verschillende locatienaamgevingen te arbeidsintensief was en in de toekomst met meer systemen toe zal nemen. Vanwege de overgang naar een nieuw systeemlandschap, is het nu een geschikt moment, om over te gaan op een nieuwe standaard voor locatienaamgeving.


Het referentiekader is door de werkgroep “Naamgevende Autoriteit voor Rijkswaterstaat Watermanagement Locaties’” (NARWL) uitgewerkt en toegepastop huidig gebruikte locaties. Voor de transitie is door de expertgroep een conversielijst opgesteld waarmee de bestaande locatiedefinities (codes) in systemen LMW1, DONAR en de RWSOS-en worden omgezet naar standaard Rijkswaterstaat WM locatienamen voor LMW2 en WADAR. De lijst met locaties zal ook door andere systemen gebruikt worden.


Het gebruik van cryptische locatiecodes en/of afkortingen voor het beschrijven van locaties wordt uitgefaseerd. Om dit te bereiken wordt er uitgegaan van fenomeenlocaties. Onderliggend zijn sample- of bemonsteringslocatie en sensorlocaties. Zie de betreffende paragraaf voor de uitleg voor deze onderliggende locatietypen.


Fenomeenlocatie


caption

Figuur Datamodel fenomeen naamgeving


De fenomeenlocatie beschrijft een beperkt gebied (voor nu een cirkel, in de toekomst een polygoon) waar een voor WM interessant fenomeen (fysisch, chemisch of biologisch) kan worden waargenomen, gemeten of middels een model kan worden berekend. Ook kunnen meerdere organisaties en afdelingen voor dezelfde fenomeenlocatie waarnemingen doen(chemisch fysisch of biologisch). Voor de binnenhaven van Delfzijl zijn er bijvoorbeeld zowel van Rijkswaterstaat als van 2 waterschappen waterhoogtes beschikbaar. Elk op een ander sensorlocatie gemeten maar vallend binnen een fenomeenlocatie (gebied) en representatief voor de fenomeenlocatie Delfzijl.


Een fenomeenlocatie heeft een technische naam, in dit document ook wel aangeduid met “de volledige technische naam”. De volledige technisch naam van een fenomeenlocatie is uniek.


De fenomeenlocatie is een logische plek binnen een gebied in een waterlichaam en metingen binnen dit gebied zijn representatief voor de hele fenomeenlocatie “Denk aan het midden van een vaargeul” of mobiele (gevaren) metingen waar een exact punt wordt afgesproken (het punt van de informatiebehoefte). Het is de plek waar een meetschip een anker zal uitwerpen. Daarna zal het schip drijven rond het ankerpunt en zullen metingen steeds een andere samplelocatie hebben. Alle metingen vallen hierbij in dezelfde cirkel en worden aangeduid met één naam de fenomeenlocatie. De daadwerkelijke meting wordt vastgelegd met een GPS en is locatie informatie die valt binnen de definitie van de fenomeenlocatie. Zie samplelocatie


Display naam
De WM locatienaamgeving koppelt aan iedere locatie naast een technische naam ook een displaynaam of ook wel aangeduid met de geprefereerde presentatienaam. Dit is de voorkeurslocatienaam zoals die op ‘Displays' zoals webpagina's of in tekst rapportages worden gebruikt. Denk hierbij aan de RWS websites of viewers . Idealiter zouden in alle RWS presentaties en/of rapportages de gelijke watermanagement displaynaam voor een locatie gebruikt moeten worden om zo verwarring en een zoekplaatje voor gebruikers te voorkomen. De display naam omvat twee attributen. De global displaynaam (verplicht) en de detaildisplaynaam.


Detail display naam
De detail displaynaam wordt gebruikt om een nadere duiding te geven aan een locatie. Dit ook om een verband te leggen met een historische naam. De detail displaynaam is optioneel.


Technische locatienaam
Waar de displaynaam is gericht op menselijke interpretatie is de technische naam bedoeld voor machine-machinecommunicatie. Aan de technische locatienaam worden eisen gesteld.


De technische naam is verplicht, uniek en constant in de tijd (persistent). Afhankelijk van de noodzaak en onderling onderscheid zijn namen opgebouwd uit meerdere onderdelen. () Als uitgangspunt daarbij is het Kadaster bron Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG) genomen. Voor locaties op land wordt voor de geografische locatie de stadsdeelgrens/dorpgrens aangehouden waar het fenomeen punt is geprojecteerd volgens de BAG. Er wordt gebruik gemaakt van een zo stabiel mogelijke naam die naar grote waarschijnlijkheid al lang bestaat en nog lang zal voortbestaan.


De volledig technische naam bij de verhuizing van de sensor locatie verandert niet. Bv eefde.twentekanaal.boven


Intern kunnen de bronsystemen dit oplossen door een nadere duiding toe te voegen eefde.twentekanaal.boven.buitendienst20180101


Sample- of bemonsteringslocatie
Bij iedere fenomeenlocatie horen één of meer Samplelocaties. Samplelocaties zijn de punten waar een meting en/of waarvoor een berekening wordt uitgevoerd. Zoals bij een horizontale aanvoer naar een waterniveau sensor. Er zijn instrumenten zoals ADCPs en LiDARS die meerdere Samplelocaties bevatten. Iedere bin is gedefinieerd als één Samplelocatie met een eigen en uniek GPS coördinaat.


  • Voorbeeld 1:٭ Een drietal water temperatuur sensoren hebben één fenomeenlocatie maar 3 Samplelocaties. In dit geval is de Samplelocatie gelijk aan de sensor locatie.


  • Voorbeeld 2:٭ Een watertemperatuur sensor staat op de wal en heeft een aanzuigbuis waar het water door wordt aangepompt. De Samplelocatie is dan de plek waar het water wordt opgezogen en is de sensor locatie de fysieke locatie van de sensor op de wal.


  • Voorbeeld 3:٭ Wanneer een monster wordt genomen op een fenomeenlocatie waarvan op het laboratorium analyses worden verricht. Dan is de Samplelocatie de daadwerkelijke locatie met xyz-coördinaten waar het monster voor analyse is genomen. Deze kunnen afwijken van de coördinaten van fenomeenlocatie.


Sensorlocatie
De sensorlocatie is een daadwerkelijke sensor die fysiek is geplaatst.Op sommige locaties zijn er twee of meerdere fysieke sensoren. Met sensorlocaties kunnen deze fysieke opnemers uit elkaar worden gehouden. Bijvoorbeeld de waterhoogte sensoren in Hoek van Holland of temperatuurmetingen op verschillende dieptes.


Bij waarnemingen kunnen de sensoren op verschillende posities opgesteld staan (sensorlocatie) dan de aan de fenomeen gekoppelde waarneming. De sensorlocatie moet binnen het gebied van een fenomeenlocatie vallen.



Ontwerpregels voor technische namen


1.    Opbouw technische naam 


De technische naam (fenomeenlocatie) is opgebouwd uit een; 

[plaatsnaam].[onaamwatersysteem/waterlichaam].[okilometrering].[onaderedetaillering] 

*) o = optioneel vanwege uniciteit of een nadere duiding. 


2.    Locatienamen waar geen geografische plaatsnamen beschikbaar zijn of buiten het BAG vallen 


Voor locaties waar geen geografische plaatsnaam in de buurt ligt, zoals locaties op de Noordzee, de grote meren en de Waddenzee, zijn meerdere opties. 

•    Waar mogelijk de naam van een zandbank of geul als basis gebruikt. Optioneel aangevuld met een nadere duiding met Gebiedstype (PQ, raai, puntenwolk en zonodig een volgnummer. 

•    Namen van de platformen 

•    Namen van windmolenparken. 


3.    In de technische naam worden geen bijzondere tekens of hoofdletters toegestaan, echter in de display naam wel. 


Als in de BAG van het Kadaster bijvoorbeeld 's-Hertogenbosch is opgenomen dan zal in de technische naam de bijzondere tekens ' en - worden weggelaten dus "shertogenbosch". In de Displaynaam is 's-Hertogenbosch wel toegestaan en afhankelijk van lokale wensen/behoeften. In 's-Gravenhage wordt door de gemeente zelf Den Haag als geprefereerde schrijftaal gehanteerd, tenzij het om een officieel stuk gaat en een registratie in de BAG daar wordt 's-Gravenhage gebruikt. Daarom zal de locatienaamgeving een voorkeur hebben voor "sgravenhage". De (buitenlandse) plaatsnamen met bijzondere letters zoals ö en ä zijn ook niet toegestaan in de technische namen maar weer wel in de Display naam. Deze soort van letters worden gebruikt zonder de leestekens: ö wordt o, en ä wordt a 



4.    Het gebruik van gemeentelijke namen, 


Door de grote hoeveelheden gemeentelijke herindeling voldoen gemeentenamen niet aan de eis dat technische namen historisch gezien zo onveranderlijk mogelijk worden gekozen. 

Een gemeentelijke naam of een wijknaam die niet gebruikt wordt in het BAG wordt niet geaccepteerd. 

De geografische plaatsnaam van locaties, gebouwen en objecten en te zien op de, BAG viewer



5.    Plaatsnaam met een nadere duiding van het waterlichaam. 


Bijvoorbeeld denoever.ijsselmeer 

Ook bij kanalen of andere waterlichamen kan buiten de kilometer aanduiding (afgekort als ‘”km” in de technische naam) nog een nadere duiding nodig zijn (linkeroever afgekort “lo”, rechteroever afgekort “ro”) of “diep” voor diepe deel en ”ondiep” voor ondiepe deel.

 


6.    Namen van locaties buiten het Nederlands grensgebied (in buitenlandse spelling) 


Deze worden – zonder leestekens overgenomen tenzij er een algemeen gangbare vertaling bestaat (voorbeeld Keulen vs Köln) 

De landcode van een locatiedefinitie is geen onderdeel van de fenomeenlocatie, echter wordt de landcode wel gebruikt uit praktische overweging om een locatie selectie te kunnen maken. Hierbij wordt de 2-letterige variant van de ISO 3166 gehanteerd (NL, DE, UK, etc.). 


7.    Nadere duiding bij kunstwerken en objecten 


Indien het noodzakelijk is een nadere duiding aan te geven bij kunstwerken en objecen, wordt uitgegaan van de stroomrichting van water. Boven is bovenstrooms tov benedenstrooms. 

Bovenstrooms (stroomopwaarts) is in de richting tegen de stroom in, naar de oorsprong van het water en is tegengesteld aan Benedenstrooms (stroomafwaarts). Deze termen worden gebruikt als richtingaanduiding vanaf een bepaald punt aan rivieren, kanalen of beken die constant in één richting stromen. 


8.    Uitwateringssluis met meerderde openingen 


Voorbeeld: 

stellendam.haringvlietsluizen.schuif1 



9.    De termen boven en onder 


Deze worden *NIET* gehanteerd om de vertikale positie (van een sensor) in het water aan te geven. 



10.    Naam van een kanaal of de naam van een waterlichaam bijvoorbeeld bunde.kanaal en elslo.maas in de technisch naam_ 


Als een meetpunt te dicht bij een ander groot water ligt, waar in potentie via een data-derden water management informatie kan worden aangeleverd, wordt hier in de technische naam al rekening mee gehouden. 



11.    Kilometrering in de naamgeven 


Wanneer zich meerdere samplelocaties in een waterlichaam bevinden is het toegestaan om kilometreringen op te nemen in de fenomeenlocatie

Bv “kmvak262tot263” of “km262p2” 

steenwaard.km943.ro (rechter oever). 



12.    Bij kilometeringen wordt de punt “.” in de nadere duiding vervangen met “p” steenwaard.km943p2 



13.    Een externe partij meet op precies dezelfde fenomeen (dus dezelfde locatie en quantity) en rapporteert aan RWS


Voor RWS zijn de fenomeenlocatie uniek en externe partijen kunnen die zelfde RWS naam niet nogmaals toepassen, dit is een ontwerpkeuze. Bij de import van externe data moet hier dus rekening worden gehouden dat deze data een aangepaste fenomeenlocatie krijgt. 

Voorbeeld: 

'hoekvanholland.nieuwewaterweg' hoekvanholland.nieuwewaterweg.1 hoekvanholland.nieuwewaterweg.2 

Een externe partij kan dezelfde fenomeenlocatie gebruiken als RWS, aangezien de instantienaam het fenomeen uniek maakt. 



14.    Termen als haven, badstrand, monding 


Deze termen zijn toegestaan als nadere duiding om een specifiek deel van een waterlichaam aan te geven. Dus niet “ijmuidenhaven” maar wel “ijmuiden.haven’ of ‘ijmuiden.vissershaven”.


15.    Havens uitzondering 


Alleen als het gebieds in de geografisch naam de term “haven” bevat dan wordt hij opgenomen in het eerste element van de technische naam. Bijvoorbeeld ‘Eemshaven”.



16.    Aan bedrijven gekoppelde stranden. 


Gebruik niet de bedrijfsnaam maar bijvoorbeeld een haaks gelegen weg als nadere duiding als er meerdere stranden bij een plaats zijn .



17.    Paal, meetpaal, ponton of platform (termen) 


Het gebruik van termen voor het meetplatform als paal, meetpaal, ponton of platform 

De technische naam duidt een locatie aan, zodat helder voor de afnemer van is welke positie deze beschrijft. Deze omvat geen beschrijvende of duidingen die zou kunnen veranderen, zonder dat dit voor afnemers relevant is. Een duiding ponton is verwarrend als hetzelfde fenomeen met een MLR of FEWS model wordt uitgegeven. Het meetplatform is niet relevant.



18.    Bedrijfsnamen, instituten of namen van waterschappen 


Bedrijfs of instituut namen zijn wel herkenbaar bij de initiële aanleg van locaties, maar niet constant in de tijd. Bedrijfs- en instituutnamen veranderen en/of verdwijnen en daarom worden deze niet opgenomen in de locatienaamgeving.


Naamgeving objecten en complexen.



19.    Namen van sluizen en of andere watermanagementcomplexen 


De namen van sluizen volgen ook de geografische naam met de nadere detail aanvulling .xxxsluis.xxxx.xxxx.xxxx om zo aan te geven dat het meetpunt nabij of onderdeel van een sluiscomplex is. 

Voorbeelden: Bij Nieuwegein ligt het Prinses Beatrixsluizen complex. De technische naam is dan nieuwegein.beatrixsluis. 

In de technische naam zijn de toevoegingen prins/prinses of de meervoud sluizen of sluiscomplex niet relevant of overbodig om onderscheidend te zijn en worden weggelaten. Als er sprake is van een complex met meerdere kolken dan wordt dit op een dieper niveau in de naamgeving aangegeven. Sluis Heumen wordt dan: 'heumen.sluis' (heumen.sluisheumen sluisheumen is overbodig en niet onderscheidend). 

In de displaynamen staat het vrij voor de herkenbaarheid voor eindgebruikers nog wel de naam Prinses Beatrixsluizen op te nemen. Mocht een enkelvoudige sluis later veranderen in een complex dan kan dit in de displaynaam worden aangepast en heeft dit geen gevolgen voor de eerder uitgegeven technische naam. 

Er kunnen in de directe omgeving van een complex – maar dus buiten het complex zelve – meetlocaties voorkomen van bijvoorbeeld andere meetnetten/organisatie/eigenaren. 

Buiten het object wordt de bekende plaatsnaam met eventueel het waterlichaam gecombineerd gebruikt. Wanneer locaties aan weerszijden van het complex liggen maar ook in hetzelfde waterlichaam liggen, dan wordt boven en beneden toegepast voor de naamgeving (voorbeeld: nieuwegein.beatrixsluis.boven) 

Binnen het object geldt een naamgeving systematiek die aansluit bij de scheepvaart richtlijn en die onder meer gebruikt wordt bij de ontsluiting (ODS Object Data Services) van scada systemen die worden aangelegd, vervangen of onderhouden worden in alle Aanleg en Onderhoudsprojecten. 



20.    Opvaart en afvaart 


Met opvaart wordt de scheepvaart bedoeld die op een rivier in de richting van de oorsprong / bron vaart. Het is niet ongebruikelijk om op de grote rivieren de term "opvaart" te vervangen door "bergvaart" of "te berg", omdat dit ook aanspreekt bij Duitstaligen en veel schippers in Europa Duits verstaan.


Evenzo wordt met afvaart de scheepvaart bedoeld die op een rivier in de richting van de monding (zee) vaart. Het is niet ongebruikelijk om op de grote rivieren de term "afvaart" te vervangen door "dalvaart" of "te daal",


De term opvaart in de naamgeving kan gebruikt worden binnen een complex voor een positie bovenstrooms van een object. De term afvaart voor benedenstroom van een object.


Ingeval van een deur in een kolk, kan precies aan weerszijde van de eerste deur een meetpunt zijn. De naam wordt dan zoiets als xxxx.deur1.afvaart en xxxx.deur1.opvaart. Voor de tweede deur geldt hetzelfde; xxxx.deur2.opvaart en xxxx.deur2.afvaart. 


Hierbij liggen deur1.afvaart en deur2.opvaart dus in dezelfde kolk.


caption


21.     Nummering van deuren in sluiskolken in locatie code


Voor de naamgeving binnen objecten is van belang hierbij nummering van de bv sluisdeuren te hanteren en ook om aan te geven wat wordt bedoeld met links en rechts. Dit wordt weergegeven in onderstaande afbeeldingen en tabel.



22.     Nummeren van opvaart naar afvaart.


Puntdeuren   

deur links is even getal 

 

deur rechts is oneven

 

Hefdeuren                         

oneven

 

1e deur                          

hefdeur =1 

 

puntdeuren = 0(links) en 1(rechts)

 

laatste deur

hefdeur=9

 

puntdeuren = 8(links) en 9(rechts)

 

Tussenliggende deuren        

deur links is even getal

 

deur rechts is oneven 

 

nummer groter dan 1 en kleiner dan 8

 



caption



caption



caption


23.   Het type sluis, het type kolk of het type deur in de naamgeving


Er bestaan verschillende soorten sluizen te weten schutsluis, spuisluis, keersluis, inlaat(sluis), duikersluis of waaiersluis. In essentie is voor de WM naamgeving ter identificatie van een sluis niet van belang om de tot typering in de naamgeving op te nemen. De primaire taak van deze locatie naamgeving is niet bedoeld voor assetmanagement van sluizen maar voor watermanagement.

Toch zijn er situaties dat het soort sluis in de naamgeving wordt opgenomen. Objecten kunnen naast elkaar liggen en is de toevoeging van het soort precies het onderscheid dat nodig is. Bv volkerak.jachtsluis versus volkerak.spuisluis versus volkerak.schutsluis.

De sluizen kennen verschillende type deuren(waaronder de puntdeur, klepdeur, hefdeur, roldeur en waaierdeur). Binnen de locatienaamgeving wordt de term 'deur' opgenomen indien relevant, en soms ook de klep in een deur.

Vb De tweede deur in een sluis met 3 kleppen

Het stramien is dan;

plaatsnaam.sluisnaam.”deur”nummer.”klep”nummer

Dat geeft voor de eerste klep:

dronten.reevesluis.deur2.klep1



24.   Het type deur is voor WM niet relevant, het is altijd deur.


De sluizen kennen verschillende type kolken, te weten schutkolk of spuikolk. Ook die typering van kolken wordt in principe niet opgenomen in de technische naam, tenzijdit is ook geen assetmanagement benaming. Indien gewenst of relevant voor bedieners mag typering wel in de vrij te kiezen displaynaam worden opgenomen.

De kolken in een sluis worden vast genummerd conform de [SVM-lab portal](<a data-fr-linked="true" href="https://svmlab.cf-prod.intranet.rws.nl">https://svmlab.cf-prod.intranet.rws.nl</a>) die ook door ODS en IWP worden gehanteerd te weten kolk1, kolk2 t/m kolkX. Als het voor de displaynaam wel relevant is dan wordt daar hoofdkolk/zijkolk links/westkolk/oorskolk etc wel opgenomen.



25.   Gemalen en hiërarchische beschrijving


Voor WM informatie behoefte is het debiet van belang van een gemaal. Dit debiet kan worden bepaald door het gebruikte percentage van de totale capaciteit van alle pompen. Daarom wordt er aangenomen dat het expliciet benoemen van de inlaat en uitlaat van een gemaal in de naamgeving niet relevant is. Daarom is de indicatie inlaat of uitlaat niet opgenomen.

Bij een gemaal is de pomp, of pompen, als indicatie voor het debiet wel relevant. Ook hier worden pompen genummerd van pomp1, pomp2, pomp3 op een vaste volgorde. Bij het later toevoegen of vervallen van pompen wordt in de technische naam niet de nummering hernummerd. In de displaynaam mag de pomp benaming of inlaat naam wel worden opgenomen als dat volgens lokaal gebruik relevant is. Denk aan omschrijvingen als nieuwe pomp/oude pomp etc..



26.   Een spui, spuisluis of keersluis


Een spui of spuisluis zijn allemaal bedoelt om (binnen)water te spuien en (buiten)water te keren of te reguleren. Een stuw/overlaat is ook bedoeld om een waterstand te reguleren maar is niet gedefinieerd als een keersluis omdat er water 'overheen' loopt en is opgenomen als een uniek te benoemen element genaamd 'spui'. Er is bewust besloten om een stuw geen keersluis te noemen maar we zien sluis en stuw als twee op zichzelf staande categorieën. Met andere woorden, voor keersluis gebruiken we sluis en voor stuw de categorie stuw.



27.   De term sluis in de technische naam


Als de plaatsnaam ook al opgenomen is in de objectnaam dan is dat dubbelop. Bijvoorbeeld de Empel sluis in Empel zou de technische naam "empel.empelsluis" worden. Dit is vereenvoudigd naar "empel.sluis". Voor sluis Hintham lijkt dit verwarrend want Hintham lijkt een plaatsnaam. Hintham is niet in de BAG opgenomen als plaatsnaam maar de sluis het als BAG plaatsnaam Rosmalen. Daarom wordt de technische naam "rosmalen.hinthamsluis".



28.   Gebruik van de term deur van een sluis


Er bestaan verschillende type deuren in een sluis te weten puntdeur, klepdeur, hefdeur, roldeur en waaierdeur. Omdat het voor watermanagement doeleinden deze type aanduiding niet van belang is wordt er in de locatienaam niet een nadere duiding voor deur of type deuren opgenomen. Als voor lokale bediening en/of lokale herkenning nodig is om te refereren aan een type deur dan kan in de Display namen dit wel worden opgenomen.



29.   Het verschil tussen een stuw en een overlaat


Een overlaat is een waterbouwkundige constructie om hoogwater te reguleren zodat bij een overschrijding van een kritieke waterhoogte de dan ontstane overstroming gecontroleerd kan worden. Er wordt geen verschil gemaakt tussen een overlaat en stuw, beide worden stuw genoemd om de naamgeving eenvoudig te houden en het bij WM toepassing geen verschil maakt.



30.   Nummering van schuiven in een stuw


Een stuw bevat vaak meerdere schuiven. De nummering wordt dan van links naar rechts toegepast waarbij het standpunt bovenstrooms is met de neus naar benedenstroom. De nummering start dan links bij schuif1, schuif2, enz. tot schuifX. Als er gestart wordt met een schuif links en een schuif rechts t.o.v. de kijker dan is dat bijvoorbeeld schuif1 en schuif2.

Het schuifnummer in de volledige technische naam wordt NIET aangepast/hernummerd ook als er later een derde schuif wordt toegevoegd. Hernummeren brengt te veel risico op fouten mee omdat alle afnemers onmogelijk tegelijk kunnen hernummeren omdat release schedules niet gelijk lopen.

In de display naam kan de volgorde WEL worden behouden waarbij de bedieningsvolgorde of de historische naam denk aan grote schuif/oost schuif, kleine schuif etc wordt toegepast. -> ODS nummering volgen!



31.   Naamgeving en nadere omschrijving van (aftap)duiker met een klep, voedingskanaal met een klep,een bypass met een klep, rinket in een stuw of sluisdeur.


Deze onderdelen van het object, worden allemaal met de term klep aangeduid en kunnne opvolgend genummerd worden. In het object dient de plaatsaanduiding eenduidig te zijn voor een fysieke locatie binnen een object. Waaraan gemeten wordt in een voedingskanaal of waaraan gemeten wordt in een bypass is niet relevant voor watermanagment. Watermanagement is geïnteresseerd in het debiet of waterstand en wil eenduidig weten op welke locatie of sublocatie van een object dit is waargenomen.

Eventuele nadere omschrijving als voedingskanaal of bypass kunnen in de displaynaam worden opgenomen.



32.   Als van een sluisdeur of stuwklep de hefhoogte/draaistand wordt bepaald dan moet in de technische naam de term deur voorkomen. Dit geldt ook voor de deur in een stuw die geheven kan worden.


Dit is nodig om daarmee het verschil tussen de hefhoogte van de deur zelf of de hefhoogte van de klep in een deur aan te geven

De stuw van Borgharen heeft een constructie waardoor de technische naam voor de hefhoogte het woord 'deur' in zich heeft en de klep in de deur de naamgeving 'deur1.klep1' heeft.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 11 nov 2024 om 16:35.